22/04/2016
‘WAT?’
Ontzet kijk ik naar de man in de witte jas.
Hij heeft me net verteld dat mijn tandarts met pensioen is en stelt zich voor als mijn nieuwe tandarts. Hij hoopt met mij net zo’n goeie band op te bouwen.
Hè? Ik wil helemaal geen nieuwe tandarts. En ik wil zeker geen band met hem opbouwen. Hoewel, met mijn vorige tandarts had ik natuurlijk wél een band. Hij wist dat er een periode in mijn leven was dat ik mijn mond niet wagenwijd open durfde te doen. Ja, ik weet het. Iedereen heeft zo zijn afwijking.
Ik was bang dat mijn kaakgewricht blokkeerde en ik mijn mond niet meer dicht zou kunnen krijgen. Deze angst had ik overgehouden aan een sadistische mondhygieniste die zo vaak wijder, wijder wijder naar me blafte dat ik inderdaad mijn hooischuur openzette. En klik, een rot geluidje in mijn kaakgewricht, iets onder mijn oor. Ik kreeg mijn mond pas weer dicht nadat ik een paar keer gekke bekken getrokken had.
Een fobie was geboren.
Mijn gepensioneerde tandarts kende mijn angst en hield er rekening mee. In mijn ergste dagen deed ik mijn mond hooguit een halve centimeter open en alsnog slaagde hij erin mij te behandelen. Hij was bij wijze van spreken bereid ondersteboven op de leuning van de tandartsstoel te gaan liggen om zo met spiegeltjes achterin mijn mond te kunnen kijken.
‘Doet u uw mond maar open,’ zegt de nieuwe.
Dat is een redelijk verzoek voor een tandarts, maar toch voel ik mijn hartslag omhoog gaan.
Hij praat tegen me alsof ik een normaal mens ben, maar in de tandartsstoel ben ik een psychiatrisch patient.
Hoppa, binnen een seconde wipt hij er met één van zijn martelwerktuigen een oude vulling uit.
‘Oh,’ zegt hij, ‘dat vullinkje zat een beetje los.’
Nou, dat begint lekker, volgens mij zat die vulling helemaal niet los.
‘Uw vorige tandarts heeft die vulling er waarschijnlijk in geplakt,’ gaat hij verder.
Ja, duuuhh. Wie anders? De groenteboer?
‘Het vullinkje zit op het randje van deze kroon. Een oude kroon met nog een metalen pinnetje.’
Nou en?
‘Als de vulling er weer uitvalt, loopt u het risico dat het pinnetje afbreekt. En dat gebeurt natuurlijk altijd in het week-end of in het buitenland.’
‘Nee,’ wil ik zeggen, ‘dat gebeurt alleen als één of andere lomperik met zijn venijnige haakje gaat zitten poeren.’
Ik zeg het maar niet, want we zijn nog in de fase van een band opbouwen.
‘Ik raad u aan een nieuwe kroon te nemen.’
Goh, ik lig net drie minuten in zijn stoel en nu probeert hij me al op kosten te jagen. Ik kijk de man wantrouwend aan.
‘Zo’n nieuwe kroon is ook veel mooier. Gemaakt van glasvezel.’
Ik veer op. Zei hij nou glasvezel? Heb ik straks wifi in mijn mond?!?
Ik zie opeens ongekende mogelijkheden. Netflix die niet om de haverklap uitvalt. Internet in de tuin.
Hmmm, toch wel een geschikte kerel, dankzij hem word ik mijn eigen hotspot.