30/05/2014
Morgen speelt het Nederlands elftal in de Kuip. Ach ja, ik ben daar ook eens geweest om Oranje te zien
De Kuip
Op een herfstige vrijdag in oktober gaan we naar een kwalificatiewedstrijd van Oranje in de Kuip. Broer Peter, Max van negen, Steven die de plaats van zieke Opa inneemt en ik.
Het is noodweer onderweg. Op het moment dat we Rotterdam bereiken neemt het herfstweer apocalyptische vormen aan.
“Kijk, de Van Brienenoordbrug. Opa heeft deze brug ontworpen.”
Kind en puber op de achterbank kijken gehoorzaam naar buiten. Veel is er niet te zien. Het pist van de regen, de ruitenwissers staan op de hoogste stand. Peter tuurt over zijn stuur.
“Weet jij waar de Kuip ligt?” vraag ik.
Mijn broer knikt naar rechts.
“Daar ergens.”
We rijden op de ringweg van Rotterdam.
“Eén ding weet ik wel,” zegt Peter, “de Kuip ligt niet in de buurt van Ahoy.”
Tussen de wild zwiepend ruitenwissers door vang ik een glimp van Ahoy op.
Ik wijs naar links.
“Ahoy.”
Peter gooit meteen zijn stuur om en slaat rechtsaf. Een tijdlang zijn we helemaal het spoor bijster tot we tot onze grote vreugde een bordje Kuip P zien. We volgen de borden en komen weer op de ringweg uit. In de verte doemt de Van Brienenoordburg op.
“Reden we hier een kwartier geleden ook niet?”
We proberen aan de goede kant van de brug te blijven en rijden weer terug.
“Mijn gevoel zegt me dat de Kuip ergens daar ligt,” Peter wuift vaag in westelijke richting.
We rijden intussen door sombere Rotterdamse dreven en komen tot de conclusie dat we geen idee hebben waar we zijn. Peter haalt zuchtend zijn Tomtom uit zijn dashboardkastje en Steven op de achterbank zoekt het adres van de Kuip op in zijn telefoon.
Kijk, dat helpt.
“Ja de Kuip,” juichen we allevier als we een kwartier later voorbij het fel verlichte stadion rijden. Het is kwart over zeven. Gauw even de auto parkeren en dan zijn we ruim een uur voor de aftrap binnen.
P1 en P2 zijn voor belangrijke gasten. We rijden door. Oh, voor P3 t/m P6 moet je ook een parkeerkaart hebben.
“Als u geen Parkeerkaart heeft dan moet U de borden Beverwaart volgen,” wijst een verkeersregelaar.
Links lonkt de Kuip. Ze wijst met haar elektrische fakkel naar rechts. We volgen haar blik en kijken onthutst naar de verkeerschaos waar ze naar wijst. Wild zwaaiende verkeersregelaars die in de stromende regen naar alle windrichtingen gebaren, behalve naar de Kuip. Wij volgen de borden Beverwaart. De stoet stapvoets rijdende auto’s volgt Ridderkerk als wij als enige afslag Beverwaart nemen. Het is verdacht stil waar we rijden. We zwijgen. Op het moment dat we Rotterdam uitrijden en links en rechts alleen nog maar druipende koeien zien mompelt Peter: “Ben ik nou gek? Ze zei toch Beverwaart?”
We maken een levengevaarlijke manoeuvre en staan na drie verschillende files weer oog in oog met dezelfde verkeersregelaar.
“Borden Ridderkerk volgen,” blaft ze door het open raampje.
Peter slaat zijn armen over elkaar en gaat er even goed voor zitten.
“Twintig minuten geleden zei je Beverwaart.”
“Nee Ridderkerk,” schreeuwt ze boven het gebulder van de wind uit.
Peter kijkt alsof hij overweegt uit te stappen om haar fakkel achter in haar keelgat te rammen, maar sluit dan toch maar gelaten achteraan de file. We nemen afslag Ridderkerk. Bovenop de fly-over hebben we goed zicht op de eindeloze sliert rode achterlichtjes die zich door het landschap slingert.
We zeggen geen van allen iets op Max na die om de drie minuten de resterende tijd tot de aftrap doorgeeft. Na een half uur verlaat de file de snelweg en worden we naar een ver stuk asfalt middenin in een weiland gedirigeerd. Tien lange minuten duurt het voordat we bij de ingang zijn.
We sukkelen het terrein op en worden dan tegengehouden door weer zo’n verkeersregelaar. Peter draait zuchtend zijn raampje naar beneden. De regen slaat hem striemend in zijn gezicht.
“Het parkeerterrein is vol, U moet naar een ander parkeerterrein.”
“Nog een kwartier,” roept Max paniekerig op de achterbank.
Peter maakt zijn gordel los en maakt aanstalten uit te stappen om deze verkeersregelaar wel eens flink op zijn bek te gaan slaan. De jongen deinst naar achteren en wijst dan snel naar rechts.
“Misschien daar nog een plekje,” piept hij.
Peter werpt hem een laatste dreigende blik toe en slaat rechtsaf. En ja. Godszijdank. De allerlaatste plek. Snel snel. We springen uit de auto en slalommen om de bestuurders van de auto’s achter ons die daadwerkelijk zijn begonnen de verkeersregelaar te lynchen. In de looppas gaan we naar een tramhalte die drie weilanden verder ligt.
“Nog vijf minuten,” geeft Max de stand door als we de tram instappen.
In de tram zakken we door onze knieën en turen door de voorruit om te zien of de Kuip al in zicht is. Na de tiende halte gaan we verslagen zitten. Geen Kuip te bekennen.
“Wedstrijd is begonnen,” meldt Max.
De tram zigzagt door Rotterdam.
“Het is alsof je je auto in een weiland bij Zaandam moet parkeren om een wedstrijd in de Arena te gaan zien,” verzucht Peter.
Eenmaal aangekomen bij de Kuip moeten we nog een sprintje om het stadion trekken, want vak K ligt uiteraard precies aan de andere kant.
We zijn zeiknat en buiten adem als we de tribune opstruikelen. Op mijn stoeltje staat vijf centimeter water. De wedstrijd is dan al twintig minuten bezig.
We winnen, we juichen en moeten een uur later alweer terug. En met ons vijftigduizend mensen. Op het handjevol uitverkorenen na die wel op P1 t/m P6 mochten parkeren moet de rest per tram terug naar verre modderige weilanden. Per tram kunnen hoogstens honderd mensen mee.
In de stromende regen staan we anderhalf uur lang opeengepakt tussen de oranje meute.
Tegen twaalven lukt het ons een plek in een tram te bemachtigen. Na een zompige wandeling zijn we eindelijk om half één bij de auto en moeten dan nog terug naar Hilversum. We zijn acht uur onderweg geweest om één uur voetbal te zien.