31/10/2014
Jaren hebben we in Amerika gewoond. De maand oktober vond ik altijd een van de leukste maanden. Halloweenmaand! De versieringen binnen en buiten waren ….. griezelig. Vandaag is het 31 oktober: Halloween
Halloween
Er liggen twee lijken voor de deur. Jonge jongens van een jaar of dertien, schat ik zo. Ze liggen in een ongelukkige houding op de drie treetjes naar onze voordeur.
De één ligt languit voorover. Zijn gezicht kan ik niet zien, maar er loopt bloed uit zijn haar. Zijn vriendje is er ook niet best aan toe. Hij ligt ruggelings voor de deur. Ik kijk met afgrijzen naar zijn gezicht, of wat ervan over is. De helft van zijn gezicht is weggeslagen en de hersenen druipen op zijn wang. Zijn arm ligt trouwens los naast zijn lichaam in een plas bloed.
“Oh,” zeg ik geschrokken.
Er gebeurt niets. Voorzichtig doe ik een stap voorwaarts en kijk op ze neer. De lijken liggen doodstil en zwijgen, zoals je van een smakelijk lijk kunt verwachten. Ik aarzel met de kinderachtige mand snoep in mijn hand.
“Oh, deze zijn nogal dood,” zeg ik dan maar, “die kunnen geen snoep meer eten.”
Er komt beweging in de dode lichamen. Rochelend komen ze overeind tot ze vlak voor me staan te zwalken. Het ene lijk pakt zijn arm van de grond en houdt zijn hand op. Ik deins. Gadver, wat zien zij er walgelijk uit. Snel houd ik mijn mand als barrière voor me, want degene met het afgekloven gezicht maakt aanstalten om me om mijn nek te vallen. Hij stopt en kijkt in de mand. Met zijn losse hand graait hij een handvol snoep en strompelt dan achterwaarts de treetjes weer af. Dan kijk ik naar zijn vriendje. Aarggh. Deze is nog onsmakelijker. Uit zijn oogkas bungelt zijn oog aan een draadje en waar normaal een neus zit kijk ik in een bloederig gapend gat. Hij gromt. Gauw kiep ik wat snoep in zijn klauw en ook hij verdwijnt geruisloos in het donker.
Ik ben weer alleen en leun tegen de deurpost. Ik kijk eens links en rechts. De gemene tronies van de uitgesneden pumpkins verspreiden een zwak schijnsel op mijn traptreetjes. Buiten de lichtkring van de flakkerende kaarsjes is het aardedonker. Ik doe de deur dicht en zet de mand met snoep weer klaar.
Lang hoef ik niet te wachten, want er wordt alweer aangebeld. Ik verman me en zet me schrap voor nog meer bloederige griezels. Maar er staan drie kleine beeldschone feetjes voor me. Ze kijken me vol verwachting aan en zwijgen. Ik zwijg ook. Ik weet dat ze niet in een lied zullen losbarsten zoals met St. Maarten in Nederland, maar ze kunnen op zijn minst wel ‘trick or treat’ zeggen.
De beauties kijken intussen ongeduldig. Zo van ‘komt er nog wat van’. In het donker achter hun doemt de gestalte van een ongeruste ouder op. Dan hou ik ze de mand met lekkers voor en in een wolk van tule zweven ze weer weg.
Ik besluit zelf maar eens te gaan kijken waar mijn eigen kinderen uithangen.
Mysterieus sfeertje buiten. De avond is vol geluiden en vage gestaltes. Het fluistert in het struikgewas en af en toe klinkt er een schreeuw die door merg en been gaat. Hoewel ik weet dat het Halloweenspeeldoosjes zijn die mensen aan hun voordeur hangen, schrik ik me iedere keer weer een beroerte.
Waar zijn mijn kinderen? Ik sla linksaf en schrik. Geruisloos wordt ik ingehaald door een heks, die me op een bezemsteel voorbij zweeft.
“Wait for me,” klinkt het dan benauwd achter me.
Een mummy probeert de heks in te halen, maar hij raakt hopeloos verstrikt in zijn losgeraakte bandages. Ik pak twee uiteinden vast en loop een stuk of tien keer om het kind heen. Ik zie alleen twee benauwde oogjes.
“Thanks,” klinkt er ergens diep vanonder zijn verband en weg is ie weer, de heks achterna.
Dan zie ik in de verte een groepje kinderen van deur tot deur gaan. Daar zouden mijn exemplaren wel eens tussen kunnen zitten. Om ze in te kunnen halen loop ik dwars door de tuin van het huis op de hoek om een stuk af te snijden. En loop recht in zo’n gigantisch spinnenweb. Ik zit helemaal onder en probeer de losse draden van mijn trui te pulken.
Als ik weer opkijk zijn de kinderen uit zicht. Ik zucht.
“Welke kant gingen ze op?” vraag ik aan een geraamte dat in een boom naast me bungelt. Hij zegt niets. Ik omzeil de vleermuizen die door de hele tuin hangen en loop via het pad weer netjes naar de straat.
Zoekend loop ik nog wat straten door en kom verschillende groepen met opgewonden kinderen tegen. De mijne zie ik niet. Dan besluit ik maar naar huis te gaan in de hoop ze op onze stoep aan te treffen.
Een zwarte kat strijkt miauwend lang mijn benen. Het is Puck maar, onze eigen poes. Puck heeft geen kostuum, hoewel die wel te krijgen waren voor katten en honden.
De bel gaat steeds en ik deel snoep uit aan heksen, spoken, prinsesjes, skeletten en aan veel bloederige horrorfiguren. Af en toe kijk ik ongerust op de klok, me afvragend of ik toch niet met de jongens mee had moeten lopen.
Weer wordt er hard gebeld. Ik doe open. Op de stoep staat een Alien en een klein piraatje. Op de grond naast hun voeten twee uitpuilende vuilniszakken met snoep. Ik verberg mijn opluchting en doe alsof ik schrik.
Het piraatje, zijn oorbel intussen bovenaan zijn oorschelp, kijkt schaterend vanonder zijn ooglapje.
“Dag Mam,” zegt de Alien dan trouwhartig.