29/08/2014
We gaan de komende weken terug in de tijd. Na vier jaar Amerika zijn we naar Zweden verhuisd, waar we het tweeënhalf jaar hebben uitgehouden. Niet echt de leukste jaren van mijn leven.
Het was er koud en donker, maar dat was niet de reden dat ik het zo slecht naar mijn zin had in Zweden. De bewoners, daar leed ik onder. Zweden zijn humeurig en ontoegankelijk, ik had geen klik met hen.
Lees over onze eerste dagen in het koude Noorden:
Van New York naar Stockholm
Het is half december en onze laatste week Amerika gaat in.
Paul woont al in Zweden, aan mij de taak de verhuizing voor te bereiden. Ik wil niet weg uit Amerika en ben volstrekt nutteloos.
Twee dagen voordat de verhuizers komen doe ik een mislukte poging tot opruimen en inpakken. In de garage bekijk ik somber de planken vol vage rommel, niet wetend wat van ons of van de huisbaas is. Daarna slenter ik naar het gereedschapshok van Paul en ga ook daar staan staren naar gereedschap, potten met spijkertjes, moertjes en weet ik veel wat voor een andere zooi en besluit dat ik het niet weet.
Misschien moet ik met de kinderkamers beginnen, zulke rommel snap ik tenminste.
Kamer Steven. Ik ga op mijn hurken voor zijn hoogslaper zitten en schuif het rode gordijntje opzij. Ontzet bekijk ik de ontplofte speelgoedbom. Lego, K’nex, autootjes, vliegtuigjes en allerlei plastic onzinspeeltjes van McDonalds liggen op een grote stoffige hoop, aan elkaar gebonden met touwtjes. Ik schuif het gordijntje snel weer dicht en kijk om me heen. Ik weet niet waar ik beginnen moet en besluit niet te beginnen.
“Jongens,” roep ik, “we gaan naar New York de grote kerstboom bekijken.”
We springen op de Midtown Direct naar New York en slenteren via de kerstetalages van de Macy’s naar Rockefeller Center. Ik negeer mijn schuldgevoel.
De verhuizers komen de dag daarop en weten het ook niet. Aan mij hebben ze niets. Terwijl ik melancholiek uit ramen blijf staren vegen ze alles in grote dozen.
In Zweden zal ik de hele kluwen die onder Steven zijn bed lag weer tegenkomen in een van de driehonderd verhuisdozen.
Na een paar dagen in een hotel vertrekken we definitief naar Zweden. Op 18 december laten we een kerstig New York achter ons en vliegen rechtstreeks naar Zweden.
Om acht uur zondagmorgen landen we in een donker en koud Stockholm. Als we bij ons tijdelijke appartement in het centrum aankomen is het nog steeds donker. We duiken ons bed in. Om één ’s middags schudt Paul me wakker.
“Als je ons nieuwe huis bij daglicht wilt zien, moet je nu opstaan, want over een uur is het weer donker.”
Oh. Met tegenzin sta ik op en jaag de jongens uit bed. We gaan ons huis bekijken, maar kunnen er nog niet in, omdat de vorige bewoners er nog zijn. In onze nieuwe straat baggeren we diep weggedoken in onze kraag een paar keer op en neer door de kniehoge sneeuw en dan wordt het weer donker.
De volgende morgen vertrekt Paul vroeg naar zijn werk, zijn gezin met jet lag in coma achterlatend. Tussen het moment dat ik er eindelijk in slaag mijn bed uit te komen en het moment dat het weer gaat schemeren zit hoogstens twee uur.
Ik pak de jongens dik in en we gaan op zoek naar een supermarkt. Het sneeuwt. We vinden een supermarkt en gaan vol verwachting naar binnen. Met stijgende verbazing bestudeer ik het assortiment. Zijn we in Zweden of in het Oostblok? Besluiteloos dwalen we door de winkel. Met een plastic tasje met wat lullige boodschappen stappen we even later de snijdende oostenwind weer in.
Drank, dat is wat ik nodig heb. Een slijter. Waar vind ik die? Ik ga het aan een inboorlinge vragen. Ze hoort mijn klungelige in het Engels gestelde vraag zwijgend aan en knikt dan met een korte ruk van haar hoofd naar een winkel iets verderop. Vrolijk type.
‘Systembolaget’ staat er op de gevel en de jongens en ik waaien met sneeuw en al naar binnen.
Binnen kijk ik met stomme verbazing om me heen. De Systembolaget lijkt wel een postkantoor met aan één kant een balie en een aantal loketten. De andere drie wanden worden in beslag genomen door glazen vitrinekasten met daarin eenzame flessen wijn. Ik loop naar de dichtstbijzijnde vitrinekast en bestudeer de kaartjes met informatie. Mijn mond valt open als ik de prijzen lees. Volgende kast. Nog duurder. Daarom kijken al die lui hier zo chagrijnig.
Ik overleg met Alexander, terwijl Steven gapend tegen een glazen kast staat te leunen.
Ik moet en zal een lekkere fles wijn die avond en kijk om heen of iemand me kan helpen. Een jonge vrouw glimlacht vriendelijk naar me. Ik stel mijn vraag en krijg in het Nederlands antwoord. Een Nederlandse! Ze legt uit.
Bij iedere vitrinekast hangt een bakje met lege lijstjes en potloodjes. Op die lijst kan ik de nummers van de wijn die ik hebben wil invullen en dan moet ik een nummertje trekken. Net zoals in een postkantoor word ik dan geholpen aan een van de loketten. Ik kijk haar zo stompzinnig aan dat ze in de lach schiet.
“Het is een kloteland,” beaamt ze en loopt weg.
Ik woon hier net twee dagen en begin al te vermoeden dat ze gelijk heeft.
Ik kies twee wijnen, trek een nummertje en ga wachten. Als ik mag lever ik mijn papiertje bij een van de loketten in en de verkoper, ook al zo’n gezelligerd, verdwijnt door een klapdeur om mijn flessen te pakken. Ik reken een half maandsalaris af en maak dat ik wegkom.
Buiten komen we in een sneeuwstorm terecht. Aarzelend sla ik linksaf. Waar wonen we ook alweer? Alexander weet de weg terug. Voorovergebogen tegen de sneeuw gaan we op pad. Dan gaat mijn telefoon, een vriend uit Nederland.
“Hé, hoe is het? Is het leuk? Wat ben je aan het doen?”
Ik kijk verloren om me heen. Het sneeuwt nu zo erg dat we de overkant van de straat niet meer kunnen zien. Ik heb geen idee waar ik ben. De jongens kijken blauwbekkend naar me op. “Uhh, ik ben verdwaald, het is berekoud, het is donker, de drank is onbetaalbaar en verder is het ook kut.”
Hoera we zijn in Zweden.