27/01/2014
Zomaar, nogal plotseling eigenlijk, krijgen we zin om over de grens te gaan kijken. We wonen en werken al veel te lang in dezelfde gezellige provinciestad en krijgen het er opeens benauwd. De jaren gaan teveel op elkaar lijken. Ieder jaar vallen we tijdens het traditionele grote oudejaarsavondfeest dezelfde vrienden en familie om de nek en wensen elkaar een gelukkig nieuwjaar. En voor we het weten staan we er weer met zijn allen en is er opnieuw een jaar door onze vingers geglipt. De kinderen weer een jaartje groter. Eens in de zoveel tijd een grotere auto of een duurder huis. We zijn gelukkig, gezond, hebben geen financiële problemen en komen om in de dierbare vrienden. Toch sluipt het ongenoegen binnen. Er moet iets gebeuren, iets veranderen. Maar wat? De vrienden en de familie, we willen hen niet kwijt. Het huis, dat wel. Het huis, en de straat, en de stad en ja, zelfs het land. We zijn het heel snel met elkaar eens. We willen een paar jaar in een ander land gaan neuzen.
Paul werkt gelukkig bij een enorm internationaal bedrijf en ziet zodoende wel mogelijkheden. Hij laat doorschemeren dat hij wel in is voor een funktie in het buitenland en zet de lobby in werking. Thuis fantaseren we intussen druk over welk land we leuk zouden vinden, rekening houdend met de jongens. Alexander is acht en Steven pas vijf. Ze zijn dus qua leeftijd goed verplaatsbaar.
Maar waarheen dan? “Frankrijk,” beslis ik meteen enthousiast. Het hoofdkantoor zit immers gedeeltelijk in Parijs en in Frankfurt. Ik zet ‘I love Paris in the springtime’ op van Ella Fitzgerald en droom weg. Paul kijkt bedenkelijk. “Wat denk je van Frankfurt?” zegt hij vals. Ik kijk hem zo vernietigend mogelijk aan en ga daar maar niet op in. Ik vraag in welke plaatsen in Europa er grote vestigingen zijn. Barcelona, Milaan. Hmm, niet verkeerd. “Of Engeland, ook leuk,” mijmer ik verder. “Of Vietnam, of Zuid-Afrika, of Japan.” Dat is Paul de optimist weer. “Er moet natuurlijk wel ergens een vacature zijn, en dat is heus niet altijd in een bruisende Europese hoofdstad,” verduidelijkt hij. We zwijgen. Ik denk en Paul kijkt naar me. Dan weet ik het. “Amerika?” vraag ik aarzelend, “waar zitten ze in Amerika?” Paul begint te grijnzen. “New York!” Dat is het, dat wil ik. Ik slinger Ella weg en zet Sinatra op. ‘New York, New York,’ schalt het door de kamer. Paul zucht.
Een tijdlang is het stil aan het front. Paul doet zijn werk, polst links en rechts en wacht af. Ik doe mijn werk en wacht ook af. Ik droom van Parijs, Londen of New York en probeer niet te denken aan akelige ver-weg landen. De weken en maanden verstrijken. De eerste opwinding ebt weg.
Dan op een dag komt Paul thuis met de mededeling dat er schot in de zaak zit. Opgewonden stel ik voor om eerst wat te drinken te pakken. “Wat wil je drinken, bier, whisky of wijn of zo?” vraag ik zenuwachtig en kijk hem onderzoekend aan. “Alledrie,” is het antwoord. Wat moet dat nou weer betekenen? Goed nieuws of slecht nieuws? Ik speur zijn gezicht af. Hij kijkt neutraal. Omstandig begint hij uit te weiden over een funktie die ze hem aangeboden hebben. Een hoge funktie. Meer kandidaten. Binnenkort gesprekken eerste ronde. Ik val hem in de rede en sis:”WAAR?” Hij lacht. “New York,” zegt hij dan.
Paul gaat de molen in. Gesprekken eerste ronde, gesprekken tweede ronde. Hij laat de concurrentie achter zich en staat bovenaan ieders verlanglijstje. We lopen met ons hoofd in de wolken. Dan de klap. Nummer twee van het lijstje wordt boven Paul verkozen, omdat de vacature om bedrijfspolitieke redenen door een Amerikaan vervuld moet worden. Vol spanning wachten we op de volgende aanbieding.
“Het zal wel landmanager worden,” legt Paul me uit, “het is natuurlijk de vraag welk land.” “Oh, en waar dan wel?” reageer ik lusteloos, want na New York vind ik eigenlijk niets meer leuk. Paul aarzelt. “Tja,” zegt hij dan, “waar op korte termijn een vacature komt.”
Een paar dagen later weet hij me te vertellen welke landen dat zijn.
“Oostenrijk of Griekenland,” bries ik vol afgrijzen, “OOSTENRIJK!”
We hebben meteen knallende ruzie en Wim, een goede vriend, moet eraan te pas komen om de boel te sussen. ‘Ja, als je kiest voor het buitenland kan je niet teveel noten op je zang hebben…. Oostenrijk is inderdaad niet onze eerste keus… Wees blij dat ze iets aanbieden…. Ze spreken er Duits…! Wenen valt toch wel mee…. Hoezo niet solidair met mijn man.’ Die nacht liggen we ieder aan ons eigen kant van het bed op het uiterste randje te mokken.
Een onzekere tijd volgt, met geen aanbiedingen.
Dan weken later, wordt Paul onverwachts naar New York gefloten. Even een gesprekje met de hoogste baas. Voordat ik het weet zit hij in het vliegtuig en het leven valt stil. Ik doe mijn werk, kook en stop de jongens in bed en kijk iedere minuut op de klok. Oh ja, tijdsverschil. Even uitrekenen. Nu zal hij wel… en zou hij nu bezig zijn met….. Rusteloos draal ik om de telefoon. De telefoon zwijgt. TV aan, tv uit. Ik staar naar de telefoon. Misschien was het helemaal geen sollicitatiegesprek. Twee uren verstrijken. Als de telefoon eindelijk rinkelt spring ik een meter de lucht in van schrik. “Ja,” piep ik in de hoorn. Het is ‘m. “Of ik per 1 mei kan beginnen,” tettert Paul in mijn oor. NEW YORK! Ik spring juichend op, de telefoon valt en de verbinding is verbroken. Paul belt terug, informeert of alles OK is en constateert laconiek dat dat dus volgende week is. Ik kijk op de kalender. Het is 23 april.
Een week later slenteren we met een stel vrienden door het Vondelpark. Het is Koninginnedag. De zon schijnt. De gebruikelijke borrel bij van Puffelen moeten we overslaan, want dan zal Paul al in het vliegtuig naar Amerika zitten.
Weemoedig kijkt hij naar de oranjegekte. Het is een bijzondere dag om afscheid van Nederland te nemen.