23/01/2014
Lang leve de NS
Vanwege werkzaamheden aan het spoor is de intercity naar Amsterdam Centraal uitgevallen en zit ik noodgedwongen in de trein naar Duivendrecht. Het is druk in de trein. En stil. Verbaasd kijk ik de coupé rond. Waarom zegt niemand iets? Is er iemand overleden? Oh, stiltecoupé. Dit keer neemt iedereen het wel heel serieus, het is griezelig stil.
Dat verandert als ik in Duivendrecht moet overstappen.
Met mij willen nog tienduizend mensen met de eerstvolgende trein naar Centraal. Ik sta toevallig op de goeie plek op het perron en spring als eerste in de trein. Die trein is vol. Erg vol. Ik schuivel door naar het middenpad en ga aan een stang staan hangen. Achter mij stappen hordes mensen de trein in en wordt het inklinken.
“Dames en heren, zoals U merkt is het erg druk in de trein,” de conductrice meldt zich via de omroepinstallatie, “mag ik U verzoeken uw tas op schoot te nemen. En kinderen ook.”
Even zwijgt ze.
“U mag ook bij elkaar op schoot gaan zitten, maar alleen bij wederzijds goedvinden.”
Ik kijk om me heen op zoek naar een leuke schoot, maar de enige meneer die in mijn ogen in aanmerking komt heeft helaas geen zitplaats.
Zo stil als het in de eerste trein was, zo rumoerig is het hier.
Naast me staat een man te hannesen met een plastic tasje, waar hij een banaan uitvist. En gaat staan opeten. Naast mijn oor. Ik luister even naar de slobbergeluiden en besluit iets verderop te gaan staan.Tevergeefs probeer ik me door de mensenmassa te wurmen, maar ik zit klem. Volgens mij blijf ik zelfs hangen als ik mijn voeten optil.
Het onsmakelijke gesmak bij mijn oor irriteert me mateloos. Ik kijk over mijn schouder en werp hem een vuile blik toe. Hij kijkt terug met een bijzonder domme uitdrukking in zijn ogen en neemt een volgende hap. Eet hij nu expres met open mond? Ik krijg zin die banaan achter in zijn keelgat te rammen.
De conductrice meldt zich weer.
“Dames en heren, nog even volhouden. Over enkele minuten rijden we Amsterdam Centraal binnen.”
Plotseling krijg ik het heel erg benauwd van al die mensen die zo opdringerig tegen me aan staan en in mijn gezicht ademen. Kom op, machinist, geef gas. Ik wil eruit.
Als de trein op het perron gestopt is en de deuren eindelijk opengaan, elleboog ik me door de menigte om de bananensmakker te ontlopen.
Toevallig stap ik gelijkertijd met de leuke meneer uit.
Hij glimlacht naar me. Ik glimlach terug.
Met een galant gebaar laat hij me voor gaan.
“Jij was de enige bij wie ik wel op schoot had willen zitten,” zeg ik tegen hem.
Oh nee, dat zei ik niet echt. Dat dacht ik alleen.